• pu·ri·teins
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen puriteins puriteinser puriteinst
verbogen puriteinse puriteinsere puriteinste
partitief puriteins puriteinsers -

puriteins [1]

  1. (religie) (te) vroom, sober, ingetogen en streng
    • Een handvol puriteinse, radicale geestelijken ontketende in de 16de eeuw een heilige oorlog tegen alles wat katholiek was. Die religieuze fundamentalisten waren gereformeerde protestanten, die het ware geloof wilden herstellen. De Britse historicus David Starkey ziet duidelijke parallellen met de religieuze terreur die vandaag de wereld teistert. [2] 
    • Levend kunstwerk. Muze. Ze werd verguisd en bewonderd. Geen polder-model maar extravagantie, was haar levensmotto. "Maar omdat je hier in Holland woont en er 700 jaar puriteins bloed door de aderen stroomt, mag je natuurlijk niet zo pronkzustig als ik zijn." [3] 
88 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard 03/oktober/2017
  3. Tubantia 07-juli-2017
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be