• pu·ri·tein
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘strenge protestant’ voor het eerst aangetroffen in 1608 [1]
  • uit het Engels [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord puritein puriteinen
verkleinwoord

de puriteinm [3]

  1. (religie) een (te) strenge protestant die streeft naar zuiverheid van godsdienst en levenswandel
    • In die tijd hadden kwekelingen de ziel van missionarissen. Franse schoolmeesters leefden als heiligen en ‘hun moraal was even onverbiddelijk als die van de eerste puriteinen’. [4] 
  2. iemand die (te) zuinig is en sober wil leven
    • Het ongebreidelde genieten van alles wat maar te koop is, lijkt over zijn hoogtepunt heen. Meer consumenten verzetten zich tegen goedkope, maar milieuvervuilende vliegreisjes, tegen snoep op school of tegen het gebruik van ‘asociaal’ grote auto’s in binnensteden. Dat blijkt uit een Europees onderzoek van de Future Foundation, een internationale denktank die consumentengedrag onderzoekt. De denktank spreekt van de opkomst van ‘nieuwe puriteinen’. [5] 
85 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[6]