• pres·by·te·ri·aan
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘lid van Angelsaksisch kerkgenootschap, dat door presbyters wordt bestuurd’ voor het eerst aangetroffen in 1726 [1]
  • afgeleid van presbyter met het achtervoegsel -iaan [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord presbyteriaan presbyterianen
verkleinwoord

de presbyteriaanm [3]

  1. (religie) aanhanger van de Engelse en Schotse variant van het Calvinisme
    • Gordon Brown, de Britse minister van Financiën, is een zuinige Schotse presbyteriaan die instemt met de bijbeltekst dat de mens in het zweet zijns aanschijns zijn brood zal verdienen. Woensdag deelde hij die opvatting mee aan het Britse volk, en met name aan degenen die hun brood nog betalen met een uitkering. In Browns begroting, constateerde Hugo Young, commentator van The Guardian, 'heeft werk ideologische status verkregen' [4] 
68 % van de Nederlanders;
64 % van de Vlamingen.[5]