calvinist
- cal·vi·nist
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘aanhanger van de hervormde leer van Calvijn’ voor het eerst aangetroffen in 1583 [1]
- afgeleid van Calvijn met het achtervoegsel -ist [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | calvinist | calvinisten |
verkleinwoord | calvinistje | calvinistjes |
de calvinist m
- aanhanger van het calvinisme
- In Nederland zijn altijd veel calvinisten geweest.
- Het woord calvinist staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "calvinist" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "calvinist" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ calvinist op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be