publiekrechtelijk

  • pu·bliek·rech·te·lijk
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen publiekrechtelijk publiekrechtelijker publiekrechtelijkst
verbogen publiekrechtelijke publiekrechtelijkere publiekrechtelijkste
partitief publiekrechtelijks publiekrechtelijkers -

publiekrechtelijk

  1. (juridisch) volgens of vallend onder de voorschriften voor het functioneren van de overheid
    • Gilden waren door de stedelijke overheid goedgekeurde organisaties van publiekrechtelijk karakter die een goed geordende en eerlijke uitoefening van de ambachten en neringen nastreefden. [2]
  2. (juridisch) van of over de studie van de voorschriften voor het functioneren van de overheid
    • (…) het verdroot hem dat publiekrechtelijk georiënteerde juristen er zijns inziens te vaak verstek lieten gaan. [3]