• plomb
enkelvoud meervoud
naamwoord plomb plombs
[2,3] plomben
verkleinwoord plombtje plombtjes

de plombm

  1. (elektrotechniek) onderdeel van een stroomkring dat doorbrandt of op andere wijze een te grote stroombelasting verhindert
     Aan de taakverdeling bij ons thuis werd niet getornd: mijn moeder waste af, mijn vader droogde af; mijn moeder nam de Grieken en de Romeinen voor haar rekening en ook wel de Etrusken, Perzen en oude Egyptenaren, mijn vader de moderne talen, vooral het Duits en het abn, zeg niet ‘plomb’, maar zeg ‘zekering’, je mondje zal er niet van scheuren.[3]
     Er was één stoof voor het hele huis en zelfs het kleinste peertje moest hopen op de benevolentie van twee plombs.[4]
  2. gestempeld stukje lood dat door vaste verbinding met een draadje officieel bewijst dat het verbonden voorwerp een bepaalde status heeft
     Voor ambtelijke versluiting wordt het volgende materiaal gebruikt:
    a. verzegeltang, plomben en verzegeltouw of -draad;
    b. cachetten en lak;
    c. verzegelrolstempel met plakbandstroken.
    [5]
      Met betrekking tot de transiërende goederen heeft de ervaring almede geleerd, dat de wet op de Convoijen en Licenten, en bepaaldelijk het 169e artikel, voor eenige uitbreiding vatbaar was, ja denzelve behoefde, aangezien het, om de gestelde cautie te doen roijeren, niet voldoende is, dat de aangegeven goederen ten bestemden tijde en plaats werden uitgevoerd, maar ook tevens behoort te blijken, dat de plombs gaaf en ongeschonden zijn gebleven, in welke laatste voornamelijk een genoegzame waarborg tegen alle frauduleuse substitutien kan gevonden worden.[6]
  3. (historisch) met textiel beklede loden standaard waarop je naai- of knoopwerk vast kunt spelden
     Daags te voren ziet men al kleine jongens zorgvuldig een fez op de hand dragen, oppassend voor stoeiende vriendjes. Ze komen pas van de strijkinrichting, waar het uitziet als in een bakkerij: een rij koperen fezvormige plomben, waar het hoofddeksel over gestoken, dan overdekt en gedrukt wordt door een warme, ook fezvormige pan.[7]
      Weer kwam een pakje voor mij. Bijna liet ik het vallen, daar het zoo zwaar was. Kleine Marie schoot te hulp en fluisterde: ‘'t Is een plomb’. Ik opende het pak en vond het naaikussen door haar keurig bewerkt, met looden voetstuk.[8]
      Hij belde dus voor de vierde keer, en nu zoo luide, dat de jufvrouw naast de deur, die in haar spiegeltje keek, en hem allang gezien had, er ‘akelig van werd,’ haar naaiwerk van haar knie losspelde (zij moedigde de uitvinding der schroeven, plombs en spanriemen niet aan) een bovendeur opendeed en aan den heer bruis verklaarde: ‘dat er niemand in was.’[9]
  • frequentie in teksten in het Nederlands uit België, op een 7-puntsschaal: [10]
        1
  • frequentie in teksten uit België, vergeleken met die in Nederland, op een 7-puntsschaal: [10]
        3
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. plomb op website: Etymologiebank.nl
  3. De dood heeft mij een aanzoek gedaan in:
    Ludo Permentier & Rik Schutz
    Typisch Vlaams. 4000 woorden en uitdrukkingen (2015), Davidsfonds, Leuven, ISBN 9789059086517, plomb
  4.   Weblink bron
    Frederik De Backer
    “Daar, in tegenstelling tot het grote linkse baken van beschaving waar ik nu woon, zegt men wél nog goedendag” (1 april 2022) op demorgen.be
  5.   Weblink bron Gearchiveerde versie “Handboek Douane (HDU) : 18 Bijlage 1. Aanwijzingen voor de ambtelijke versluiting” (1 mei 2016) op belastingdienst.nl
  6.   Weblink bron
    Wichers
    inbreng 32e zitting: XVII. Veranderingen en wijzigingen in de wet betreffende de heffing der regten van in- en uitvoer en het tarief. (29 januari 1818) in:
    Eerste Kamer
    Verslag der handelingen der Staten-Generaal, Deel 2 (1864), Algemeene landsdrukkerij, 's-Gravenhage, p. 209 kol. 1/2
  7.   Weblink bron
    Willemine Mees
    Indrukken van Beyrouth in: Onze Eeuw., jrg. 11 deel 4 nr. 10 (oktober 1911), Erven F. Bohn, Haarlem, p. 12 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren  
  8.   Weblink bron
    Emerentia Wijt
    Sinterklaas. (5 december 1906) in: Neerlandia., jrg. 10 nr. 12 (december 1906), Algemeen Nederlands Verbond, Dordrecht, p. 310
  9.   Weblink bron “Camera Obscura.”, 7e druk (1871), Erven F. Bohn, Haarlem, p. 104
  10. 10,0 10,1 10,2
    Ludo Permentier & Rik Schutz
    “Typisch Vlaams. 4000 woorden en uitdrukkingen” (2015), Davidsfonds, Leuven, ISBN 9789059086517, plomb


  • IPA: /ˈplɔ̃/
  • plomb
  • Ontwikkeld uit Oudfrans plum (Latijn plumbum) [1], later met toegevoegde, latiniserende -b.

plomb m

  1. (scheikunde) lood

de plomb

  1. loden
  2. (figuurlijk) als lood, loodzwaar
  3. (figuurlijk) (van de zon), verzengend, blakend


  • plomb
enkelvoud meervoud
plomb plombs

plomb m

  1. (scheikunde) lood