pleasen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van pleasen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		pleasen			te pleasen
	toekomend		zullen pleasen			te zullen pleasen
voltooid	tegenwoordig		hebben gepleased gepleaset			te hebben gepleased gepleaset
	toekomend		gepleased gepleaset zullen hebben			gepleased gepleaset te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	pleasend		gepleased gepleaset			ev. please	mv. verouderd pleaset	please
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	please	pleaset	pleaset	pleaset	pleaset	pleasen	pleasen	pleasen
verleden (o.v.t.)	pleasede pleasete	pleasede pleasete	pleasede pleasete	pleasede pleasete	pleasede pleasete	pleaseden pleaseten	pleaseden pleaseten	pleaseden pleaseten
toekomend (o.t.t.t.)	zal pleasen	zult/zal pleasen	zult/zal pleasen	zult pleasen	zal pleasen	zullen pleasen	zullen pleasen	zullen pleasen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou pleasen	zou pleasen	zou(dt) pleasen	zoudt pleasen	zou pleasen	zouden pleasen	zouden pleasen	zouden pleasen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gepleased gepleaset	hebt gepleased gepleaset	hebt/heeft gepleased gepleaset	hebt gepleased gepleaset	heeft gepleased gepleaset	hebben gepleased gepleaset	hebben gepleased gepleaset	hebben gepleased gepleaset
verleden (v.v.t.)	had gepleased gepleaset	had gepleased gepleaset	had gepleased gepleaset	hadt gepleased gepleaset	had gepleased gepleaset	hadden gepleased gepleaset	hadden gepleased gepleaset	hadden gepleased gepleaset
toekomend (v.t.t.t.)	zal gepleased gepleaset hebben	zal/zult gepleased gepleaset hebben	zult/zal gepleased gepleaset hebben	zult gepleased gepleaset hebben	zal gepleased gepleaset hebben	zullen gepleased gepleaset hebben	zullen gepleased gepleaset hebben	zullen gepleased gepleaset hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gepleased gepleaset hebben	zou gepleased gepleaset hebben	zou/zoudt gepleased gepleaset hebben	zoudt gepleased gepleaset hebben	zou gepleased gepleaset hebben	zouden gepleased gepleaset hebben	zouden gepleased gepleaset hebben	zouden gepleased gepleaset hebben
onpersoonlijke lijdende vorm gepleased gepleaset worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt gepleased gepleaset				er is gepleased gepleaset
verleden	er werd gepleased gepleaset				er was gepleased gepleaset
toekomend	er zal gepleased gepleaset worden				er zal gepleased gepleaset zijn
voorwaardelijk	er zou gepleased gepleaset worden				er zou gepleased gepleaset zijn
lijdende vorm gepleased gepleaset worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		gepleased gepleaset worden			gepleased gepleaset te worden
	toekomend		gepleased gepleaset zullen worden			gepleased gepleaset te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		gepleased gepleaset zijn			gepleased gepleaset te zijn
	toekomend		gepleased gepleaset zullen zijn			gepleased gepleaset te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word gepleased gepleaset	wordt gepleased gepleaset	wordt gepleased gepleaset	wordt gepleased gepleaset	wordt gepleased gepleaset	worden gepleased gepleaset	worden gepleased gepleaset	worden gepleased gepleaset
verleden (o.v.t.)	werd gepleased gepleaset	werd gepleased gepleaset	werd gepleased gepleaset	werdt gepleased gepleaset	werd gepleased gepleaset	werden gepleased gepleaset	werden gepleased gepleaset	werden gepleased gepleaset
toekomend (o.t.t.t.)	zal gepleased gepleaset worden	zult gepleased gepleaset worden	zult gepleased gepleaset worden	zult gepleased gepleaset worden	zal gepleased gepleaset worden	zullen gepleased gepleaset worden	zullen gepleased gepleaset worden	zullen gepleased gepleaset worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou gepleased gepleaset worden	zou gepleased gepleaset worden	zou/zoudt gepleased gepleaset worden	zoudt gepleased gepleaset worden	zou gepleased gepleaset worden	zouden gepleased gepleaset worden	zouden gepleased gepleaset worden	zouden gepleased gepleaset worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben gepleased gepleaset	bent gepleased gepleaset	bent/is gepleased gepleaset	zijt gepleased gepleaset	is gepleased gepleaset	zijn gepleased gepleaset	zijn gepleased gepleaset	zijn gepleased gepleaset
verleden (v.v.t.)	was gepleased gepleaset	was gepleased gepleaset	was gepleased gepleaset	waart gepleased gepleaset	was gepleased gepleaset	waren gepleased gepleaset	waren gepleased gepleaset	waren gepleased gepleaset
toekomend (v.t.t.t.)	zal gepleased gepleaset zijn	zult gepleased gepleaset zijn	zult gepleased gepleaset zijn	zult gepleased gepleaset zijn	zal gepleased gepleaset zijn	zullen gepleased gepleaset zijn	zullen gepleased gepleaset zijn	zullen gepleased gepleaset zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gepleased gepleaset zijn	zou gepleased gepleaset zijn	zou/zoudt gepleased gepleaset zijn	zoudt gepleased gepleaset zijn	zou gepleased gepleaset zijn	zouden gepleased gepleaset zijn	zouden gepleased gepleaset zijn	zouden gepleased gepleaset zijn