placeren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van placeren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		placeren			te placeren
	toekomend		zullen placeren			te zullen placeren
voltooid	tegenwoordig		geplaceerd			te geplaceerd
	toekomend		geplaceerd zullen			geplaceerd te zullen
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	placerend		geplaceerd			ev. placeer	mv. verouderd placeert	placere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	placeer	placeert	placeert	placeert	placeert	placeren	placeren	placeren
verleden (o.v.t.)	placeerde	placeerde	placeerde	placeerde	placeerde	placeerden	placeerden	placeerden
toekomend (o.t.t.t.)	zal placeren	zult/zal placeren	zult/zal placeren	zult placeren	zal placeren	zullen placeren	zullen placeren	zullen placeren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou placeren	zou placeren	zou(dt) placeren	zoudt placeren	zou placeren	zouden placeren	zouden placeren	zouden placeren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij