Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pla·ceert

Werkwoord

vervoeging van
placeren

placeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van placeren
    • Jij placeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van placeren
    • Hij placeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van placeren
    • Placeert! 

Gangbaarheid