pistool
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- pis·tool
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘vuistvuurwapen’ voor het eerst aangetroffen in 1623 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pistool | pistolen |
verkleinwoord | pistooltje | pistooltjes |
Zelfstandig naamwoord
pistool o
- een semi-automatisch handvuurwapen met een langwerpig magazijn in het handvat
- Het pistool werd later in een tuin teruggevonden.
- ▸ Tijdens het liften naar het boerendorp Trout Lake, verscholen in de bergen van Washington, werd ik opgepikt door een vriendelijke, oude man in een versleten tuinbroek, houthakkersoverhemd en een pistool aan zijn riem.[4]
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
- pistolengoud, pistoolgarnaal, pistoolgreep, pistoolheft, pistoolmitrailleur, pistoolschieten, pistoolschilder
Vertalingen
1. een semi-automatisch handvuurwapen met een langwerpig magazijn in het handvat
Gangbaarheid
- Het woord pistool staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "pistool" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[5] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "pistool" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ pistool op website: Etymologiebank.nl
- ↑ pistool op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018),
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be