pipetteren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van pipetteren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | pipetteren | te pipetteren | ||||||
toekomend | zullen pipetteren | te zullen pipetteren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gepipetteerd | te hebben gepipetteerd | ||||||
toekomend | gepipetteerd zullen hebben | gepipetteerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
pipetterend | gepipetteerd | ev. pipetteer |
mv. verouderd pipetteert |
pipettere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | pipetteer | pipetteert | pipetteert | pipetteert | pipetteert | pipetteren | pipetteren | pipetteren | |
verleden (o.v.t.) | pipetteerde | pipetteerde | pipetteerde | pipetteerde | pipetteerde | pipetteerden | pipetteerden | pipetteerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal pipetteren | zult/zal pipetteren | zult/zal pipetteren | zult pipetteren | zal pipetteren | zullen pipetteren | zullen pipetteren | zullen pipetteren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou pipetteren | zou pipetteren | zou(dt) pipetteren | zoudt pipetteren | zou pipetteren | zouden pipetteren | zouden pipetteren | zouden pipetteren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gepipetteerd | hebt gepipetteerd | hebt/heeft gepipetteerd | hebt gepipetteerd | heeft gepipetteerd | hebben gepipetteerd | hebben gepipetteerd | hebben gepipetteerd | |
verleden (v.v.t.) | had gepipetteerd | had gepipetteerd | had gepipetteerd | hadt gepipetteerd | had gepipetteerd | hadden gepipetteerd | hadden gepipetteerd | hadden gepipetteerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal gepipetteerd hebben | zal/zult gepipetteerd hebben | zult/zal gepipetteerd hebben | zult gepipetteerd hebben | zal gepipetteerd hebben | zullen gepipetteerd hebben | zullen gepipetteerd hebben | zullen gepipetteerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gepipetteerd hebben | zou gepipetteerd hebben | zou/zoudt gepipetteerd hebben | zoudt gepipetteerd hebben | zou gepipetteerd hebben | zouden gepipetteerd hebben | zouden gepipetteerd hebben | zouden gepipetteerd hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm gepipetteerd worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt gepipetteerd | er is gepipetteerd | |||||||
verleden | er werd gepipetteerd | er was gepipetteerd | |||||||
toekomend | er zal gepipetteerd worden | er zal gepipetteerd zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou gepipetteerd worden | er zou gepipetteerd zijn |