• pi·pet·teert
vervoeging van
pipetteren

pipetteert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pipetteren
    • Jij pipetteert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pipetteren
    • Hij pipetteert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van pipetteren
    • Pipetteert!