pijnigen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van pijnigen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | pijnigen | te pijnigen | ||||||||
toekomend | zullen pijnigen | te zullen pijnigen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gepijnigd | te hebben gepijnigd | ||||||||
toekomend | gepijnigd zullen hebben | gepijnigd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
pijnigend | gepijnigd | ev. pijnig |
mv. verouderd pijnigt |
pijnige | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | pijnig | pijnigt | pijnigt | pijnigt | pijnigt | pijnigen | pijnigen | pijnigen | |||
verleden (o.v.t.) | pijnigde | pijnigde | pijnigde | pijnigde | pijnigde | pijnigden | pijnigden | pijnigden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal pijnigen | zult/zal pijnigen | zult/zal pijnigen | zult pijnigen | zal pijnigen | zullen pijnigen | zullen pijnigen | zullen pijnigen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou pijnigen | zou pijnigen | zou(dt) pijnigen | zoudt pijnigen | zou pijnigen | zouden pijnigen | zouden pijnigen | zouden pijnigen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gepijnigd | hebt gepijnigd | hebt/heeft gepijnigd | hebt gepijnigd | heeft gepijnigd | hebben gepijnigd | hebben gepijnigd | hebben gepijnigd | |||
verleden (v.v.t.) | had gepijnigd | had gepijnigd | had gepijnigd | hadt gepijnigd | had gepijnigd | hadden gepijnigd | hadden gepijnigd | hadden gepijnigd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gepijnigd hebben | zal/zult gepijnigd hebben | zult/zal gepijnigd hebben | zult gepijnigd hebben | zal gepijnigd hebben | zullen gepijnigd hebben | zullen gepijnigd hebben | zullen gepijnigd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gepijnigd hebben | zou gepijnigd hebben | zou/zoudt gepijnigd hebben | zoudt gepijnigd hebben | zou gepijnigd hebben | zouden gepijnigd hebben | zouden gepijnigd hebben | zouden gepijnigd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gepijnigd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gepijnigd | er is gepijnigd | |||||||||
verleden | er werd gepijnigd | er was gepijnigd | |||||||||
toekomend | er zal gepijnigd worden | er zal gepijnigd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gepijnigd worden | er zou gepijnigd zijn | |||||||||
lijdende vorm gepijnigd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gepijnigd worden | gepijnigd te worden | ||||||||
toekomend | gepijnigd zullen worden | gepijnigd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gepijnigd zijn | gepijnigd te zijn | ||||||||
toekomend | gepijnigd zullen zijn | gepijnigd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gepijnigd | wordt gepijnigd | wordt gepijnigd | wordt gepijnigd | wordt gepijnigd | worden gepijnigd | worden gepijnigd | worden gepijnigd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gepijnigd | werd gepijnigd | werd gepijnigd | werdt gepijnigd | werd gepijnigd | werden gepijnigd | werden gepijnigd | werden gepijnigd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gepijnigd worden | zult gepijnigd worden | zult gepijnigd worden | zult gepijnigd worden | zal gepijnigd worden | zullen gepijnigd worden | zullen gepijnigd worden | zullen gepijnigd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gepijnigd worden | zou gepijnigd worden | zou/zoudt gepijnigd worden | zoudt gepijnigd worden | zou gepijnigd worden | zouden gepijnigd worden | zouden gepijnigd worden | zouden gepijnigd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gepijnigd | bent gepijnigd | bent/is gepijnigd | zijt gepijnigd | is gepijnigd | zijn gepijnigd | zijn gepijnigd | zijn gepijnigd | |||
verleden (v.v.t.) | was gepijnigd | was gepijnigd | was gepijnigd | waart gepijnigd | was gepijnigd | waren gepijnigd | waren gepijnigd | waren gepijnigd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gepijnigd zijn | zult gepijnigd zijn | zult gepijnigd zijn | zult gepijnigd zijn | zal gepijnigd zijn | zullen gepijnigd zijn | zullen gepijnigd zijn | zullen gepijnigd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gepijnigd zijn | zou gepijnigd zijn | zou/zoudt gepijnigd zijn | zoudt gepijnigd zijn | zou gepijnigd zijn | zouden gepijnigd zijn | zouden gepijnigd zijn | zouden gepijnigd zijn |