pijnig
- pij·nig
vervoeging van |
---|
pijnigen |
pijnig
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pijnigen
- Ik pijnig.
- gebiedende wijs van pijnigen
- Pijnig!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pijnigen
- Pijnig je?
- Het woord pijnig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.