palmen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van palmen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		palmen			te palmen
	toekomend		zullen palmen			te zullen palmen
voltooid	tegenwoordig		hebben gepalmd			te hebben gepalmd
	toekomend		gepalmd zullen hebben			gepalmd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	palmend		gepalmd			ev. palm	mv. verouderd palmt	palme
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	palm	palmt	palmt	palmt	palmt	palmen	palmen	palmen
verleden (o.v.t.)	palmde	palmde	palmde	palmde	palmde	palmden	palmden	palmden
toekomend (o.t.t.t.)	zal palmen	zult/zal palmen	zult/zal palmen	zult palmen	zal palmen	zullen palmen	zullen palmen	zullen palmen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou palmen	zou palmen	zou(dt) palmen	zoudt palmen	zou palmen	zouden palmen	zouden palmen	zouden palmen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gepalmd	hebt gepalmd	hebt/heeft gepalmd	hebt gepalmd	heeft gepalmd	hebben gepalmd	hebben gepalmd	hebben gepalmd
verleden (v.v.t.)	had gepalmd	had gepalmd	had gepalmd	hadt gepalmd	had gepalmd	hadden gepalmd	hadden gepalmd	hadden gepalmd
toekomend (v.t.t.t.)	zal gepalmd hebben	zal/zult gepalmd hebben	zult/zal gepalmd hebben	zult gepalmd hebben	zal gepalmd hebben	zullen gepalmd hebben	zullen gepalmd hebben	zullen gepalmd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gepalmd hebben	zou gepalmd hebben	zou/zoudt gepalmd hebben	zoudt gepalmd hebben	zou gepalmd hebben	zouden gepalmd hebben	zouden gepalmd hebben	zouden gepalmd hebben