• [A] Ontleend aan Latijn palma, vanwege de overeenkomst van de hand- en bladvorm ontstaan uit de oudere betekenis “(vlakke) hand”, aangetroffen vanaf de 12e eeuw. [1]
  • [B] Ontleend aan Latijn palmus “de lengte van de handpalm”, aangetroffen vanaf de 11e eeuw. [2]

[A] palme v

  1. (plantkunde) palm, van de familie der Arecaceae  
  2. (plantkunde) palmblad
  3. (zwemmen) zwemvin, flipper
  4. (figuurlijk) zegepalm, palmares, overwinning

[B] palme m

  1. (eenheid) (verouderd) de lengte van de handpalm
vervoeging van
palmer

palme

  1. eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van palmer
  2. eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van palmer
  3. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van palmer
  1.   Weblink bron palme in: Dictionnaire de l’Académie française, 9e édition op dictionnaire-academie.fr
  2.   Weblink bron palme II in: Dictionnaire de l’Académie française, 9e édition op dictionnaire-academie.fr
vervoeging van
palmar

palme

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van palmar
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van palmar
  3. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van palmar
vervoeging van
palmarse

palme

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van palmarse
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van palmarse
  3. gebiedende wijs (ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van palmarse


  • pal·me

palme

  1. eerste persoon meervoud gebiedende wijs van het imperfectieve werkwoord pálit