pálit
pálit
- IPA: /paːlɪt/
- pá·lit
- Afgeleid van het Proto-Slavische *paliti
pálit imperfectief
- verbranden
- branden; pijn, verwonding, of een onaangenaam gevoel door hoge temperatuur
- vuren, schieten
- (spreektaal) + datief goed afgaan
- kwellen, zorgen maken
- distilleren; (sterkedrank) bereiden uit alcoholhoudende stoffen
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
eerste persoon | pálím | pálíme | |
tweede persoon | informeel | pálíš | pálíte |
formeel | pálíte | ||
derde persoon | pálí | pálí |
- Oude schrijfwijze: páliti imperfectief