pálit

  1. vleugel; deel van vliegtuig of vogel dat vliegen mogelijk maakt


  • IPA: /paːlɪt/
  • pá·lit
  • Afgeleid van het Proto-Slavische *paliti

pálit imperfectief  

  1. verbranden
  2. branden; pijn, verwonding, of een onaangenaam gevoel door hoge temperatuur
  3. vuren, schieten
  4. (spreektaal) + datief goed afgaan
  5. kwellen, zorgen maken
  6. distilleren; (sterkedrank) bereiden uit alcoholhoudende stoffen
  1. spalovat
  2. střílet
  3. znepokojovat, trápit
  4. destilovat imperfectief, vypalovat