overlaat
- over·laat
- samenstelling van over en laat [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | overlaat | overlaten |
verkleinwoord | overlaatje | overlaatjes |
de overlaat m
- (waterbeheer) een stuw, of het laagste gedeelte van een waterkering, waar het water bij een bepaalde waterhoogte overheen kan stromen
- Het water zal in geval van nood via de overlaat in het waterbergingsgebied stromen.
vervoeging van |
---|
overlaten |
overlaat
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overlaten
- ... dat ik overlaat.
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overlaten
- ... dat jij overlaat.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overlaten
- ... dat hij overlaat.
- Het woord overlaat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.