overgrootmoeder
- Geluid: overgrootmoeder (hulp, bestand)
- IPA: / ˈovərɣrotˌmudər / (5 lettergrepen)
- over·groot·moe·der
- samenstelling van over vz en grootmoeder zn , in de betekenis van ‘moeder van iemands grootvader of grootmoeder’ aangetroffen vanaf 1573 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | overgrootmoeder | overgrootmoeders |
verkleinwoord | overgrootmoedertje | overgrootmoedertjes |
de overgrootmoeder v
- (familie) moeder van oma of opa
- Mijn overgrootmoeder is twee dagen geleden overleden.
- vrouwelijke vorm van overgrootvader
- betovergrootmoeder
1. moeder van de grootvader of van de grootmoeder
- Het woord overgrootmoeder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ overgrootmoeder op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "overgrootmoeder" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3