• groot·oma
enkelvoud meervoud
naamwoord grootoma grootoma's
verkleinwoord - -

de grootomav

  1. (familie) moeder van oma of opa
     Vasthi heeft ook zin om kerst met haar oma en grootoma te vieren, lekker te eten, de kerstboom op te tuigen en laat op te blijven.[1]
  1.   Weblink bron
    Marlies Kieft
    Multi-religieus kerstfeest : Varkens in de kerststal in: Trouw  , jrg. 53 nr. 15701 (23 december 1995), Organisatie Trouw, Meppel, p. 10 kol. 6