grootoma
- groot·oma
- samenstelling van groot bn en oma zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | grootoma | grootoma's |
verkleinwoord | - | - |
de grootoma v
- (familie) moeder van oma of opa
- ▸ Vasthi heeft ook zin om kerst met haar oma en grootoma te vieren, lekker te eten, de kerstboom op te tuigen en laat op te blijven.[1]
- vrouwelijke vorm van grootopa
- Het woord grootoma staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Weblink bron Marlies KieftMulti-religieus kerstfeest : Varkens in de kerststal in: Trouw , jrg. 53 nr. 15701 (23 december 1995), Organisatie Trouw, Meppel, p. 10 kol. 6