• ou·der·wets
  • In de betekenis van ‘zoals vroeger gebruikelijk’ voor het eerst aangetroffen in 1635 [1]
  • samenstelling van  oud  en  wet  met het invoegsel -er-  met het achtervoegsel -s [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen ouderwets ouderwetser ouderwetst
verbogen ouderwetse ouderwetsere ouderwetste
partitief ouderwets ouderwetsers -

ouderwets

  1. niet langer gebruikt of in de mode
    • Wanneer gooi je die ouderwetse platenspeler nou eens weg en koop je een cd-speler? 
     Ik grapte wel eens dat ik mijn vrouw tijdens de tocht misschien meer heb gesproken dan normaal dankzij lange gesprekken via FaceTime, audioberichten via WhatsApp en ouderwetse brieven.[3]
     Hun houding was onbegrijpelijk. Of misschien was die gewoon extreem ouderwets.[4]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]