nieuwerwets
- Geluid: nieuwerwets (hulp, bestand)
- nieu·wer·wets
- In de betekenis van ‘volgens de laatste mode’ voor het eerst aangetroffen in 1684 [1]
- samenstelling van nieuw en wet met het invoegsel -er- met het achtervoegsel -s [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | nieuwerwets | nieuwerwetser | nieuwerwetst |
verbogen | nieuwerwetse | nieuwerwetsere | nieuwerwetste |
partitief | nieuwerwets | nieuwerwetsers | - |
nieuwerwets [3]
- modern
- ▸ Niet in nieuwerwetse vluchtigheid wordt hier vertrouwen gesteld, maar in beproefde traagheid, die mij in de stemming brengt om lange zinnen te schrijven.[4]
- Het woord nieuwerwets staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "nieuwerwets" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
67 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "nieuwerwets" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ nieuwerwets op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 29
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be