opsolferen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van opsolferen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opsolferen | op te solferen | ||||||||
toekomend | zullen opsolferen op zullen solferen |
te zullen opsolferen op te zullen solferen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben opgesolferd | te hebben opgesolferd | ||||||||
toekomend | opgesolferd zullen hebben | opgesolferd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
opsolferend | opgesolferd | ev. solfer op |
mv. verouderd solfert op |
solfere op (bijzin) opsolfere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | solfer op | solfert op | solfert op | solfert op | solfert op | solferen op | solferen op | solferen op | |||
verleden (o.v.t.) | solferde op | solferde op | solferde op | solferde op | solferde op | solferden op | solferden op | solferden op | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opsolferen | zult/zal opsolferen | zult/zal opsolferen | zult opsolferen | zal opsolferen | zullen opsolferen | zullen opsolferen | zullen opsolferen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opsolferen | zou opsolferen | zou(dt) opsolferen | zoudt opsolferen | zou opsolferen | zouden opsolferen | zouden opsolferen | zouden opsolferen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | opsolfer | opsolfert | opsolfert | opsolfert | opsolfert | opsolferen | opsolferen | opsolferen | |||
verleden (o.v.t.) | opsolferde | opsolferde | opsolferde | opsolferde | opsolferde | opsolferden | opsolferden | opsolferden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opsolferen op zal solferen |
zult/zal opsolferen op zult/zal solferen |
zult/zal opsolferen op zult/zal solferen |
zult opsolferen op zult solferen |
zal opsolferen op zal solferen |
zullen opsolferen op zullen solferen |
zullen opsolferen op zullen solferen |
zullen opsolferen op zullen solferen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opsolferen op zou solferen |
zou opsolferen op zou solferen |
zou(dt) opsolferen op zou(dt) solferen |
zoudt opsolferen op zoudt solferen |
zou opsolferen op zou solferen |
zouden opsolferen op zouden solferen |
zouden opsolferen op zouden solferen |
zouden opsolferen op zouden solferen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb opgesolferd | hebt opgesolferd | hebt/heeft opgesolferd | hebt opgesolferd | heeft opgesolferd | hebben opgesolferd | hebben opgesolferd | hebben opgesolferd | |||
verleden (v.v.t.) | had opgesolferd | had opgesolferd | had opgesolferd | hadt opgesolferd | had opgesolferd | hadden opgesolferd | hadden opgesolferd | hadden opgesolferd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal opgesolferd hebben | zal/zult opgesolferd hebben | zult/zal opgesolferd hebben | zult opgesolferd hebben | zal opgesolferd hebben | zullen opgesolferd hebben | zullen opgesolferd hebben | zullen opgesolferd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou opgesolferd hebben | zou opgesolferd hebben | zou/zoudt opgesolferd hebben | zoudt opgesolferd hebben | zou opgesolferd hebben | zouden opgesolferd hebben | zouden opgesolferd hebben | zouden opgesolferd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm opgesolferd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt opgesolferd | er is opgesolferd | |||||||||
verleden | er werd opgesolferd | er was opgesolferd | |||||||||
toekomend | er zal opgesolferd worden | er zal opgesolferd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou opgesolferd worden | er zou opgesolferd zijn | |||||||||
lijdende vorm opgesolferd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opgesolferd worden | opgesolferd te worden | ||||||||
toekomend | opgesolferd zullen worden | opgesolferd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | opgesolferd zijn | opgesolferd te zijn | ||||||||
toekomend | opgesolferd zullen zijn | opgesolferd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word opgesolferd | wordt opgesolferd | wordt opgesolferd | wordt opgesolferd | wordt opgesolferd | worden opgesolferd | worden opgesolferd | worden opgesolferd | |||
verleden (o.v.t.) | werd opgesolferd | werd opgesolferd | werd opgesolferd | werdt opgesolferd | werd opgesolferd | werden opgesolferd | werden opgesolferd | werden opgesolferd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opgesolferd worden | zult opgesolferd worden | zult opgesolferd worden | zult opgesolferd worden | zal opgesolferd worden | zullen opgesolferd worden | zullen opgesolferd worden | zullen opgesolferd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opgesolferd worden | zou opgesolferd worden | zou/zoudt opgesolferd worden | zoudt opgesolferd worden | zou opgesolferd worden | zouden opgesolferd worden | zouden opgesolferd worden | zouden opgesolferd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben opgesolferd | bent opgesolferd | bent/is opgesolferd | zijt opgesolferd | is opgesolferd | zijn opgesolferd | zijn opgesolferd | zijn opgesolferd | |||
verleden (v.v.t.) | was opgesolferd | was opgesolferd | was opgesolferd | waart opgesolferd | was opgesolferd | waren opgesolferd | waren opgesolferd | waren opgesolferd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal opgesolferd zijn | zult opgesolferd zijn | zult opgesolferd zijn | zult opgesolferd zijn | zal opgesolferd zijn | zullen opgesolferd zijn | zullen opgesolferd zijn | zullen opgesolferd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou opgesolferd zijn | zou opgesolferd zijn | zou/zoudt opgesolferd zijn | zoudt opgesolferd zijn | zou opgesolferd zijn | zouden opgesolferd zijn | zouden opgesolferd zijn | zouden opgesolferd zijn |