• op·sol·fe·ren

opsolferen [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opsolferen
solferde op
opgesolferd
zwak -d volledig
  1. iemand anders met jouw eigen probleem of vervelende, moeilijke taak belasten
  2. iemand op een bedrieglijke of opdringerige wijze iets opdringen
    • We hebben sterk de indruk dat Canvas ons dit jaar een overdosis van dit soort documentaire reeksen wil opsolferen. Human­interestdocu’s worden op die manier een soort reality-tv voor de meerwaardezoeker. We hebben het dan niet eens over Radio Gaga, dat dit najaar terug mag komen voor een tweede seizoen, met onder meer uitzendingen vanuit een palliatief zorgcentrum en vanuit het grootste openluchtbejaardenhuis van Europa: Benidorm. [3] 
    • De discussies in de media zijn verhit. Aan de éne kant heb je de voorstanders. Die vinden het een schande dat er 26 verschillende pillen bestaan voor mannen met seksuele problemen en geen enkel voor vrouwen. Aan de andere kant heb je de tegenstanders, die het een schande vinden dat de farmaceutische industrie vrouwen een sekspil wil opsolferen. [4] 
14 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[5]
  1. opsolferen op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. de Standaard 17 AUGUSTUS 2016 Tom Heremans
  4. de Standaard 09 JUNI 2015 Alexander Witpas, seksuoloog
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be