opknappen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van opknappen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opknappen | op te knappen | ||||||||
toekomend | zullen opknappen op zullen knappen |
te zullen opknappen op te zullen knappen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben[1]/zijn[2] opgeknapt | te hebben[1]/zijn[2] opgeknapt | ||||||||
toekomend | opgeknapt zullen hebben[1]/zijn[2] | opgeknapt te zullen hebben[1]/zijn[2] | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
opknappend | opgeknapt | ev. knap op |
mv. verouderd knapt op |
knappe op (bijzin) opknappe | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | knap op | knapt op | knapt op | knapt op | knapt op | knappen op | knappen op | knappen op | |||
verleden (o.v.t.) | knapte op | knapte op | knapte op | knapte op | knapte op | knapten op | knapten op | knapten op | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opknappen | zult/zal opknappen | zult/zal opknappen | zult opknappen | zal opknappen | zullen opknappen | zullen opknappen | zullen opknappen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opknappen | zou opknappen | zou(dt) opknappen | zoudt opknappen | zou opknappen | zouden opknappen | zouden opknappen | zouden opknappen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | opknap | opknapt | opknapt | opknapt | opknapt | opknappen | opknappen | opknappen | |||
verleden (o.v.t.) | opknapte | opknapte | opknapte | opknapte | opknapte | opknapten | opknapten | opknapten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opknappen op zal knappen |
zult/zal opknappen op zult/zal knappen |
zult/zal opknappen op zult/zal knappen |
zult opknappen op zult knappen |
zal opknappen op zal knappen |
zullen opknappen op zullen knappen |
zullen opknappen op zullen knappen |
zullen opknappen op zullen knappen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opknappen op zou knappen |
zou opknappen op zou knappen |
zou(dt) opknappen op zou(dt) knappen |
zoudt opknappen op zoudt knappen |
zou opknappen op zou knappen |
zouden opknappen op zouden knappen |
zouden opknappen op zouden knappen |
zouden opknappen op zouden knappen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
onpersoonlijke lijdende vorm opgeknapt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt opgeknapt | er is opgeknapt | |||||||||
verleden | er werd opgeknapt | er was opgeknapt | |||||||||
toekomend | er zal opgeknapt worden | er zal opgeknapt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou opgeknapt worden | er zou opgeknapt zijn | |||||||||
lijdende vorm opgeknapt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opgeknapt worden | opgeknapt te worden | ||||||||
toekomend | opgeknapt zullen worden | opgeknapt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | opgeknapt zijn | opgeknapt te zijn | ||||||||
toekomend | opgeknapt zullen zijn | opgeknapt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word opgeknapt | wordt opgeknapt | wordt opgeknapt | wordt opgeknapt | wordt opgeknapt | worden opgeknapt | worden opgeknapt | worden opgeknapt | |||
verleden (o.v.t.) | werd opgeknapt | werd opgeknapt | werd opgeknapt | werdt opgeknapt | werd opgeknapt | werden opgeknapt | werden opgeknapt | werden opgeknapt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opgeknapt worden | zult opgeknapt worden | zult opgeknapt worden | zult opgeknapt worden | zal opgeknapt worden | zullen opgeknapt worden | zullen opgeknapt worden | zullen opgeknapt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opgeknapt worden | zou opgeknapt worden | zou/zoudt opgeknapt worden | zoudt opgeknapt worden | zou opgeknapt worden | zouden opgeknapt worden | zouden opgeknapt worden | zouden opgeknapt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben opgeknapt | bent opgeknapt | bent/is opgeknapt | zijt opgeknapt | is opgeknapt | zijn opgeknapt | zijn opgeknapt | zijn opgeknapt | |||
verleden (v.v.t.) | was opgeknapt | was opgeknapt | was opgeknapt | waart opgeknapt | was opgeknapt | waren opgeknapt | waren opgeknapt | waren opgeknapt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal opgeknapt zijn | zult opgeknapt zijn | zult opgeknapt zijn | zult opgeknapt zijn | zal opgeknapt zijn | zullen opgeknapt zijn | zullen opgeknapt zijn | zullen opgeknapt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou opgeknapt zijn | zou opgeknapt zijn | zou/zoudt opgeknapt zijn | zoudt opgeknapt zijn | zou opgeknapt zijn | zouden opgeknapt zijn | zouden opgeknapt zijn | zouden opgeknapt zijn |