Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·ver·slijt·baar
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onverslijtbaar onverslijtbaarder onverslijtbaarst
verbogen onverslijtbare onverslijtbaardere onverslijtbaarste
partitief onverslijtbaars onverslijtbaarders -

Bijvoeglijk naamwoord

onverslijtbaar [1]

  1. van iets dat het niet in kwaliteit kan verminderen door het te gebruiken
     Hij rijdt een Toyota die onverslijtbaar is, al gebruikt hij die alleen als hij Menno een bezoekje brengt.[2]
  2. (figuurlijk) van iemand dat hij of zijn nog lang niet versleten of verouderd is
     De strijd bij de vrouwen was minder spannend. Ingrid Prigge bewees nog altijd onverslijtbaar te zijn, al lopen de tijden wel iets terug. Met exact 40 minuten over het tien kilometer lange parcours was ze echter nog altijd ruimschoots sneller dan Annemiek Klein, die meer dan vier minuten later finishte (44:20). De Oldenzaalse Susan Siemerink werd derde in 45:06.[3]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Carla de Jong
    “Geheim leven” (2019), Ambo Anthos, ISBN 9789026346132
  3.   Weblink bron
    Erik Lentfert
    “Erik Lentfert” (07-07-2019), Tubantia