solide
- so·li·de
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘stevig’ voor het eerst aangetroffen in 1553 [1]
- Van het Oudfrans, geleend van het Latijnse solidus.
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | solide | solider | soliedst |
verbogen | solidere | soliedste | |
partitief | solides | soliders | - |
solide
- Het woord solide staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "solide" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "solide" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be