ontregelen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van ontregelen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontregelen | te ontregelen | ||||||||
toekomend | zullen ontregelen | te zullen ontregelen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben ontregeld | te hebben ontregeld | ||||||||
toekomend | ontregeld zullen hebben | ontregeld te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
ontregelend | ontregeld | ev. ontregel |
mv. verouderd ontregelt |
ontregele | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | ontregel | ontregelt | ontregelt | ontregelt | ontregelt | ontregelen | ontregelen | ontregelen | |||
verleden (o.v.t.) | ontregelde | ontregelde | ontregelde | ontregelde | ontregelde | ontregelden | ontregelden | ontregelden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontregelen | zult/zal ontregelen | zult/zal ontregelen | zult ontregelen | zal ontregelen | zullen ontregelen | zullen ontregelen | zullen ontregelen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontregelen | zou ontregelen | zou(dt) ontregelen | zoudt ontregelen | zou ontregelen | zouden ontregelen | zouden ontregelen | zouden ontregelen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb ontregeld | hebt ontregeld | hebt/heeft ontregeld | hebt ontregeld | heeft ontregeld | hebben ontregeld | hebben ontregeld | hebben ontregeld | |||
verleden (v.v.t.) | had ontregeld | had ontregeld | had ontregeld | hadt ontregeld | had ontregeld | hadden ontregeld | hadden ontregeld | hadden ontregeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontregeld hebben | zal/zult ontregeld hebben | zult/zal ontregeld hebben | zult ontregeld hebben | zal ontregeld hebben | zullen ontregeld hebben | zullen ontregeld hebben | zullen ontregeld hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontregeld hebben | zou ontregeld hebben | zou/zoudt ontregeld hebben | zoudt ontregeld hebben | zou ontregeld hebben | zouden ontregeld hebben | zouden ontregeld hebben | zouden ontregeld hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm ontregeld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt ontregeld | er is ontregeld | |||||||||
verleden | er werd ontregeld | er was ontregeld | |||||||||
toekomend | er zal ontregeld worden | er zal ontregeld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou ontregeld worden | er zou ontregeld zijn | |||||||||
lijdende vorm ontregeld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontregeld worden | ontregeld te worden | ||||||||
toekomend | ontregeld zullen worden | ontregeld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | ontregeld zijn | ontregeld te zijn | ||||||||
toekomend | ontregeld zullen zijn | ontregeld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word ontregeld | wordt ontregeld | wordt ontregeld | wordt ontregeld | wordt ontregeld | worden ontregeld | worden ontregeld | worden ontregeld | |||
verleden (o.v.t.) | werd ontregeld | werd ontregeld | werd ontregeld | werdt ontregeld | werd ontregeld | werden ontregeld | werden ontregeld | werden ontregeld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontregeld worden | zult ontregeld worden | zult ontregeld worden | zult ontregeld worden | zal ontregeld worden | zullen ontregeld worden | zullen ontregeld worden | zullen ontregeld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontregeld worden | zou ontregeld worden | zou/zoudt ontregeld worden | zoudt ontregeld worden | zou ontregeld worden | zouden ontregeld worden | zouden ontregeld worden | zouden ontregeld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben ontregeld | bent ontregeld | bent/is ontregeld | zijt ontregeld | is ontregeld | zijn ontregeld | zijn ontregeld | zijn ontregeld | |||
verleden (v.v.t.) | was ontregeld | was ontregeld | was ontregeld | waart ontregeld | was ontregeld | waren ontregeld | waren ontregeld | waren ontregeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontregeld zijn | zult ontregeld zijn | zult ontregeld zijn | zult ontregeld zijn | zal ontregeld zijn | zullen ontregeld zijn | zullen ontregeld zijn | zullen ontregeld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontregeld zijn | zou ontregeld zijn | zou/zoudt ontregeld zijn | zoudt ontregeld zijn | zou ontregeld zijn | zouden ontregeld zijn | zouden ontregeld zijn | zouden ontregeld zijn |