Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ont·re·gelt

Werkwoord

vervoeging van
ontregelen

ontregelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontregelen
    • Jij ontregelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontregelen
    • Hij ontregelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van ontregelen
    • Ontregelt!