Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ont·re·gel·de

Bijvoeglijk naamwoord

ontregelde

  1. verbogen vorm van de stellende trap van ontregeld

Werkwoord

vervoeging van
ontregelen

ontregelde

  1. enkelvoud verleden tijd van ontregelen
    • Ik ontregelde. 
    • Jij ontregelde. 
    • Hij, zij, het ontregelde. 
  2. verbogen vorm van ontregeld, voltooid deelwoord van ontregelen