ontlenen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van ontlenen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontlenen | te ontlenen | ||||||||
toekomend | zullen ontlenen | te zullen ontlenen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben ontleend | te hebben ontleend | ||||||||
toekomend | ontleend zullen hebben | ontleend te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
ontlenend | ontleend | ev. ontleen |
mv. verouderd ontleent |
ontlene | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | ontleen | ontleent | ontleent | ontleent | ontleent | ontlenen | ontlenen | ontlenen | |||
verleden (o.v.t.) | ontleende | ontleende | ontleende | ontleende | ontleende | ontleenden | ontleenden | ontleenden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontlenen | zult/zal ontlenen | zult/zal ontlenen | zult ontlenen | zal ontlenen | zullen ontlenen | zullen ontlenen | zullen ontlenen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontlenen | zou ontlenen | zou(dt) ontlenen | zoudt ontlenen | zou ontlenen | zouden ontlenen | zouden ontlenen | zouden ontlenen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb ontleend | hebt ontleend | hebt/heeft ontleend | hebt ontleend | heeft ontleend | hebben ontleend | hebben ontleend | hebben ontleend | |||
verleden (v.v.t.) | had ontleend | had ontleend | had ontleend | hadt ontleend | had ontleend | hadden ontleend | hadden ontleend | hadden ontleend | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontleend hebben | zal/zult ontleend hebben | zult/zal ontleend hebben | zult ontleend hebben | zal ontleend hebben | zullen ontleend hebben | zullen ontleend hebben | zullen ontleend hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontleend hebben | zou ontleend hebben | zou/zoudt ontleend hebben | zoudt ontleend hebben | zou ontleend hebben | zouden ontleend hebben | zouden ontleend hebben | zouden ontleend hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm ontleend worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt ontleend | er is ontleend | |||||||||
verleden | er werd ontleend | er was ontleend | |||||||||
toekomend | er zal ontleend worden | er zal ontleend zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou ontleend worden | er zou ontleend zijn | |||||||||
lijdende vorm ontleend worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontleend worden | ontleend te worden | ||||||||
toekomend | ontleend zullen worden | ontleend te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | ontleend zijn | ontleend te zijn | ||||||||
toekomend | ontleend zullen zijn | ontleend te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word ontleend | wordt ontleend | wordt ontleend | wordt ontleend | wordt ontleend | worden ontleend | worden ontleend | worden ontleend | |||
verleden (o.v.t.) | werd ontleend | werd ontleend | werd ontleend | werdt ontleend | werd ontleend | werden ontleend | werden ontleend | werden ontleend | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontleend worden | zult ontleend worden | zult ontleend worden | zult ontleend worden | zal ontleend worden | zullen ontleend worden | zullen ontleend worden | zullen ontleend worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontleend worden | zou ontleend worden | zou/zoudt ontleend worden | zoudt ontleend worden | zou ontleend worden | zouden ontleend worden | zouden ontleend worden | zouden ontleend worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben ontleend | bent ontleend | bent/is ontleend | zijt ontleend | is ontleend | zijn ontleend | zijn ontleend | zijn ontleend | |||
verleden (v.v.t.) | was ontleend | was ontleend | was ontleend | waart ontleend | was ontleend | waren ontleend | waren ontleend | waren ontleend | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontleend zijn | zult ontleend zijn | zult ontleend zijn | zult ontleend zijn | zal ontleend zijn | zullen ontleend zijn | zullen ontleend zijn | zullen ontleend zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontleend zijn | zou ontleend zijn | zou/zoudt ontleend zijn | zoudt ontleend zijn | zou ontleend zijn | zouden ontleend zijn | zouden ontleend zijn | zouden ontleend zijn |