ontkalken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van ontkalken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontkalken | te ontkalken | ||||||||
toekomend | zullen ontkalken | te zullen ontkalken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben ontkalkt | te hebben ontkalkt | ||||||||
toekomend | ontkalkt zullen hebben | ontkalkt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
ontkalkend | ontkalkt | ev. ontkalk |
mv. verouderd ontkalkt |
ontkalke | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | ontkalk | ontkalkt | ontkalkt | ontkalkt | ontkalkt | ontkalken | ontkalken | ontkalken | |||
verleden (o.v.t.) | ontkalkte | ontkalkte | ontkalkte | ontkalkte | ontkalkte | ontkalkten | ontkalkten | ontkalkten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontkalken | zult/zal ontkalken | zult/zal ontkalken | zult ontkalken | zal ontkalken | zullen ontkalken | zullen ontkalken | zullen ontkalken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontkalken | zou ontkalken | zou(dt) ontkalken | zoudt ontkalken | zou ontkalken | zouden ontkalken | zouden ontkalken | zouden ontkalken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb ontkalkt | hebt ontkalkt | hebt/heeft ontkalkt | hebt ontkalkt | heeft ontkalkt | hebben ontkalkt | hebben ontkalkt | hebben ontkalkt | |||
verleden (v.v.t.) | had ontkalkt | had ontkalkt | had ontkalkt | hadt ontkalkt | had ontkalkt | hadden ontkalkt | hadden ontkalkt | hadden ontkalkt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontkalkt hebben | zal/zult ontkalkt hebben | zult/zal ontkalkt hebben | zult ontkalkt hebben | zal ontkalkt hebben | zullen ontkalkt hebben | zullen ontkalkt hebben | zullen ontkalkt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontkalkt hebben | zou ontkalkt hebben | zou/zoudt ontkalkt hebben | zoudt ontkalkt hebben | zou ontkalkt hebben | zouden ontkalkt hebben | zouden ontkalkt hebben | zouden ontkalkt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm ontkalkt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt ontkalkt | er is ontkalkt | |||||||||
verleden | er werd ontkalkt | er was ontkalkt | |||||||||
toekomend | er zal ontkalkt worden | er zal ontkalkt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou ontkalkt worden | er zou ontkalkt zijn | |||||||||
lijdende vorm ontkalkt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontkalkt worden | ontkalkt te worden | ||||||||
toekomend | ontkalkt zullen worden | ontkalkt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | ontkalkt zijn | ontkalkt te zijn | ||||||||
toekomend | ontkalkt zullen zijn | ontkalkt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word ontkalkt | wordt ontkalkt | wordt ontkalkt | wordt ontkalkt | wordt ontkalkt | worden ontkalkt | worden ontkalkt | worden ontkalkt | |||
verleden (o.v.t.) | werd ontkalkt | werd ontkalkt | werd ontkalkt | werdt ontkalkt | werd ontkalkt | werden ontkalkt | werden ontkalkt | werden ontkalkt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontkalkt worden | zult ontkalkt worden | zult ontkalkt worden | zult ontkalkt worden | zal ontkalkt worden | zullen ontkalkt worden | zullen ontkalkt worden | zullen ontkalkt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontkalkt worden | zou ontkalkt worden | zou/zoudt ontkalkt worden | zoudt ontkalkt worden | zou ontkalkt worden | zouden ontkalkt worden | zouden ontkalkt worden | zouden ontkalkt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben ontkalkt | bent ontkalkt | bent/is ontkalkt | zijt ontkalkt | is ontkalkt | zijn ontkalkt | zijn ontkalkt | zijn ontkalkt | |||
verleden (v.v.t.) | was ontkalkt | was ontkalkt | was ontkalkt | waart ontkalkt | was ontkalkt | waren ontkalkt | waren ontkalkt | waren ontkalkt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontkalkt zijn | zult ontkalkt zijn | zult ontkalkt zijn | zult ontkalkt zijn | zal ontkalkt zijn | zullen ontkalkt zijn | zullen ontkalkt zijn | zullen ontkalkt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontkalkt zijn | zou ontkalkt zijn | zou/zoudt ontkalkt zijn | zoudt ontkalkt zijn | zou ontkalkt zijn | zouden ontkalkt zijn | zouden ontkalkt zijn | zouden ontkalkt zijn |