ontgrenzen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van ontgrenzen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontgrenzen | te ontgrenzen | ||||||||
toekomend | zullen ontgrenzen | te zullen ontgrenzen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben ontgrensd | te hebben ontgrensd | ||||||||
toekomend | ontgrensd zullen hebben | ontgrensd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
ontgrenzend | ontgrensd | ev. ontgrens |
mv. verouderd ontgrenst |
ontgrenze | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | ontgrens | ontgrenst | ontgrenst | ontgrenst | ontgrenst | ontgrenzen | ontgrenzen | ontgrenzen | |||
verleden (o.v.t.) | ontgrensde | ontgrensde | ontgrensde | ontgrensde | ontgrensde | ontgrensden | ontgrensden | ontgrensden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontgrenzen | zult/zal ontgrenzen | zult/zal ontgrenzen | zult ontgrenzen | zal ontgrenzen | zullen ontgrenzen | zullen ontgrenzen | zullen ontgrenzen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontgrenzen | zou ontgrenzen | zou(dt) ontgrenzen | zoudt ontgrenzen | zou ontgrenzen | zouden ontgrenzen | zouden ontgrenzen | zouden ontgrenzen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb ontgrensd | hebt ontgrensd | hebt/heeft ontgrensd | hebt ontgrensd | heeft ontgrensd | hebben ontgrensd | hebben ontgrensd | hebben ontgrensd | |||
verleden (v.v.t.) | had ontgrensd | had ontgrensd | had ontgrensd | hadt ontgrensd | had ontgrensd | hadden ontgrensd | hadden ontgrensd | hadden ontgrensd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontgrensd hebben | zal/zult ontgrensd hebben | zult/zal ontgrensd hebben | zult ontgrensd hebben | zal ontgrensd hebben | zullen ontgrensd hebben | zullen ontgrensd hebben | zullen ontgrensd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontgrensd hebben | zou ontgrensd hebben | zou/zoudt ontgrensd hebben | zoudt ontgrensd hebben | zou ontgrensd hebben | zouden ontgrensd hebben | zouden ontgrensd hebben | zouden ontgrensd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm ontgrensd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt ontgrensd | er is ontgrensd | |||||||||
verleden | er werd ontgrensd | er was ontgrensd | |||||||||
toekomend | er zal ontgrensd worden | er zal ontgrensd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou ontgrensd worden | er zou ontgrensd zijn | |||||||||
lijdende vorm ontgrensd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontgrensd worden | ontgrensd te worden | ||||||||
toekomend | ontgrensd zullen worden | ontgrensd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | ontgrensd zijn | ontgrensd te zijn | ||||||||
toekomend | ontgrensd zullen zijn | ontgrensd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word ontgrensd | wordt ontgrensd | wordt ontgrensd | wordt ontgrensd | wordt ontgrensd | worden ontgrensd | worden ontgrensd | worden ontgrensd | |||
verleden (o.v.t.) | werd ontgrensd | werd ontgrensd | werd ontgrensd | werdt ontgrensd | werd ontgrensd | werden ontgrensd | werden ontgrensd | werden ontgrensd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontgrensd worden | zult ontgrensd worden | zult ontgrensd worden | zult ontgrensd worden | zal ontgrensd worden | zullen ontgrensd worden | zullen ontgrensd worden | zullen ontgrensd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontgrensd worden | zou ontgrensd worden | zou/zoudt ontgrensd worden | zoudt ontgrensd worden | zou ontgrensd worden | zouden ontgrensd worden | zouden ontgrensd worden | zouden ontgrensd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben ontgrensd | bent ontgrensd | bent/is ontgrensd | zijt ontgrensd | is ontgrensd | zijn ontgrensd | zijn ontgrensd | zijn ontgrensd | |||
verleden (v.v.t.) | was ontgrensd | was ontgrensd | was ontgrensd | waart ontgrensd | was ontgrensd | waren ontgrensd | waren ontgrensd | waren ontgrensd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontgrensd zijn | zult ontgrensd zijn | zult ontgrensd zijn | zult ontgrensd zijn | zal ontgrensd zijn | zullen ontgrensd zijn | zullen ontgrensd zijn | zullen ontgrensd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontgrensd zijn | zou ontgrensd zijn | zou/zoudt ontgrensd zijn | zoudt ontgrensd zijn | zou ontgrensd zijn | zouden ontgrensd zijn | zouden ontgrensd zijn | zouden ontgrensd zijn |