Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ont·grenst

Werkwoord

vervoeging van
ontgrenzen

ontgrenst

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontgrenzen
    • Jij ontgrenst. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontgrenzen
    • Hij ontgrenst. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van ontgrenzen
    • Ontgrenst! 

Gangbaarheid