• on·na·den·kend
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onnadenkend onnadenkender onnadenkendst
verbogen onnadenkende onnadenkendere onnadenkendste
partitief onnadenkends onnadenkenders -
  1. zonder over iets na te denken, oppervlakkig, lichtzinnig
    • Ze sprak op de onnadenkende wijze, die de jeugd eigen is. 
    • Je kwetst me met die onnadenkende opmerking. 
    • Hij is onnadenkend en onkritisch te werk gegaan 
95 % van de Nederlanders;
80 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be