lichtzinnig
- Geluid: lichtzinnig (hulp, bestand)
- licht·zin·nig
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘onberaden’ voor het eerst aangetroffen in 1623 [1]
- Samenstellende afleiding van licht en zin met het achtervoegsel -ig [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | lichtzinnig | lichtzinniger | lichtzinnigst |
verbogen | lichtzinnige | lichtzinnigere | lichtzinnigste |
partitief | lichtzinnigs | lichtzinnigers | - |
lichtzinnig
- zonder nadenken
- De jongen had een lichtzinnige levenshouding en maakte zijn huiswerk nooit.
- zedeloos
- Het lichtzinnige meisje had maar weinig kleren aan.
1.
- Het woord lichtzinnig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "lichtzinnig" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "lichtzinnig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ lichtzinnig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be