• werk·tuig·lijk
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen werktuiglijk werktuiglijker werktuiglijkst
verbogen werktuiglijke werktuiglijkere werktuiglijkste
partitief werktuiglijks werktuiglijkers -

werktuiglijk [1]

  1. als een werktuig, dus automatisch, zonder nadenken, als een reflex, als vanzelf maar daardoor wel voorspelbaar en betrouwbaar
    • De sorry van Henk Krol was trouwens wel een semantisch hoogtepunt. Het was een soort tweetrapsraket. Eerst had hij het over het feit dat hij al zo vaak sorry had gezegd. Blijkbaar devalueert een sorry naarmate je hem vaker gebruikt. Daar kan ik nog wel inkomen, maar dat iemand dat over zichzelf weet en het ook nog toegeeft – dat is nieuw. ‘Let maar niet op mij als ik sorry zeg, want dat doe ik de hele dag’ Oké, dus alle andere sorry’s waren ook niets waard? Voor Henk Krol is ‘sorry’ een soort pistachenootje: de eerste paar proef je nog wel, maar daarna wordt het meer een werktuiglijk wegkauwen.[2] 
    • Seks vindt vooral plaats als er relatieproblemen zijn en is dan matter of fact en werktuiglijk.[3] 
88 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Paulien Cornelisse 30 december 2017
  3. NRC Jan Kuitenbrouwer 24 april 2017
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be