Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·dach·te·loos
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen gedachteloos gedachtelozer gedachteloost
verbogen gedachteloze gedachtelozere gedachtelooste
partitief gedachteloos gedachtelozers -

Bijvoeglijk naamwoord

gedachteloos

  1. zonder bewust nadenken
    • Aan de lopende band werken is een gedachteloze bezigheid. 
    • De gedachteloze handelingen van de jongeren hebben veel schade aan de romeinse fontijn toegebracht. 
Synoniemen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be