• on·hof·fe·lijk
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onhoffelijk onhoffelijker onhoffelijkst
verbogen onhoffelijke onhoffelijkere onhoffelijkste
partitief onhoffelijks onhoffelijkers -

onhoffelijk [1]

  1. niet beleefd; niet volgens de etiquette
    • Rutte en Verhagen gingen daar snel in mee. De snelheid kwam hen in een Kamerdebat te staan op kritiek van de andere partijen. SGP-fractievoorzitter Kees van der Staaij sprak van een onhoffelijke gang van zaken, ChristenUnie-leider André Rouvoet stelde zelfs dat Rutte koningin Beatrix heeft geschoffeerd. PvdA-leider Job Cohen sprak van een zooitje. [2] 
    • Volgens zijn eigen superieuren was er geen enkele reden waarom Jacques H. buitenlandse reizen zou maken. Bovendien was het ingaan op de uitnodigingen strijdig met de gedragsregels op het ministerie, die nog nét het aannemen van een cadeau met een winkelwaarde van 50 euro toestaan „als het onhoffelijk zou zijn om dat te weigeren.” [3] 
    • ,,Belagen, intimideren en onhoffelijk of ronduit beledigend. Sissen, seksverzoeken doen. Het is het in de hoek drijven van vrouwen, aldus de wethouder. ,,Tot nu toe pasten veel vrouwen die onheus werden bejegend hun kleding aan, kozen andere routes of hielden een telefoon aan het oor om net te doen alsof ze aan het bellen zijn. [4] 
90 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[5]