omzagen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van omzagen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omzagen | om te zagen | ||||||||
toekomend | zullen omzagen om zullen zagen |
te zullen omzagen om te zullen zagen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben omgezaagd | te hebben omgezaagd | ||||||||
toekomend | omgezaagd zullen hebben | omgezaagd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
omzagend | omgezaagd | ev. zaag om |
mv. verouderd zaagt om |
zage om (bijzin) omzage | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | zaag om | zaagt om | zaagt om | zaagt om | zaagt om | zagen om | zagen om | zagen om | |||
verleden (o.v.t.) | zaagde om | zaagde om | zaagde om | zaagde om | zaagde om | zaagden om | zaagden om | zaagden om | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omzagen | zult/zal omzagen | zult/zal omzagen | zult omzagen | zal omzagen | zullen omzagen | zullen omzagen | zullen omzagen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omzagen | zou omzagen | zou(dt) omzagen | zoudt omzagen | zou omzagen | zouden omzagen | zouden omzagen | zouden omzagen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | omzaag | omzaagt | omzaagt | omzaagt | omzaagt | omzagen | omzagen | omzagen | |||
verleden (o.v.t.) | omzaagde | omzaagde | omzaagde | omzaagde | omzaagde | omzaagden | omzaagden | omzaagden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omzagen om zal zagen |
zult/zal omzagen om zult/zal zagen |
zult/zal omzagen om zult/zal zagen |
zult omzagen om zult zagen |
zal omzagen om zal zagen |
zullen omzagen om zullen zagen |
zullen omzagen om zullen zagen |
zullen omzagen om zullen zagen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omzagen om zou zagen |
zou omzagen om zou zagen |
zou(dt) omzagen om zou(dt) zagen |
zoudt omzagen om zoudt zagen |
zou omzagen om zou zagen |
zouden omzagen om zouden zagen |
zouden omzagen om zouden zagen |
zouden omzagen om zouden zagen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb omgezaagd | hebt omgezaagd | hebt/heeft omgezaagd | hebt omgezaagd | heeft omgezaagd | hebben omgezaagd | hebben omgezaagd | hebben omgezaagd | |||
verleden (v.v.t.) | had omgezaagd | had omgezaagd | had omgezaagd | hadt omgezaagd | had omgezaagd | hadden omgezaagd | hadden omgezaagd | hadden omgezaagd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal omgezaagd hebben | zal/zult omgezaagd hebben | zult/zal omgezaagd hebben | zult omgezaagd hebben | zal omgezaagd hebben | zullen omgezaagd hebben | zullen omgezaagd hebben | zullen omgezaagd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omgezaagd hebben | zou omgezaagd hebben | zou/zoudt omgezaagd hebben | zoudt omgezaagd hebben | zou omgezaagd hebben | zouden omgezaagd hebben | zouden omgezaagd hebben | zouden omgezaagd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm omgezaagd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt omgezaagd | er is omgezaagd | |||||||||
verleden | er werd omgezaagd | er was omgezaagd | |||||||||
toekomend | er zal omgezaagd worden | er zal omgezaagd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou omgezaagd worden | er zou omgezaagd zijn | |||||||||
lijdende vorm omgezaagd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omgezaagd worden | omgezaagd te worden | ||||||||
toekomend | omgezaagd zullen worden | omgezaagd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | omgezaagd zijn | omgezaagd te zijn | ||||||||
toekomend | omgezaagd zullen zijn | omgezaagd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word omgezaagd | wordt omgezaagd | wordt omgezaagd | wordt omgezaagd | wordt omgezaagd | worden omgezaagd | worden omgezaagd | worden omgezaagd | |||
verleden (o.v.t.) | werd omgezaagd | werd omgezaagd | werd omgezaagd | werdt omgezaagd | werd omgezaagd | werden omgezaagd | werden omgezaagd | werden omgezaagd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omgezaagd worden | zult omgezaagd worden | zult omgezaagd worden | zult omgezaagd worden | zal omgezaagd worden | zullen omgezaagd worden | zullen omgezaagd worden | zullen omgezaagd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omgezaagd worden | zou omgezaagd worden | zou/zoudt omgezaagd worden | zoudt omgezaagd worden | zou omgezaagd worden | zouden omgezaagd worden | zouden omgezaagd worden | zouden omgezaagd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben omgezaagd | bent omgezaagd | bent/is omgezaagd | zijt omgezaagd | is omgezaagd | zijn omgezaagd | zijn omgezaagd | zijn omgezaagd | |||
verleden (v.v.t.) | was omgezaagd | was omgezaagd | was omgezaagd | waart omgezaagd | was omgezaagd | waren omgezaagd | waren omgezaagd | waren omgezaagd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal omgezaagd zijn | zult omgezaagd zijn | zult omgezaagd zijn | zult omgezaagd zijn | zal omgezaagd zijn | zullen omgezaagd zijn | zullen omgezaagd zijn | zullen omgezaagd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omgezaagd zijn | zou omgezaagd zijn | zou/zoudt omgezaagd zijn | zoudt omgezaagd zijn | zou omgezaagd zijn | zouden omgezaagd zijn | zouden omgezaagd zijn | zouden omgezaagd zijn |