Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·zaagt

Werkwoord

vervoeging van
omzagen

omzaagt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omzagen
    • ... dat jij omzaagt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omzagen
    • ... dat hij omzaagt.