omrijden/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van omrijden | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omrijden | om te rijden | ||||||
toekomend | zullen omrijden om zullen rijden |
te zullen omrijden om te zullen rijden | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben[1]/zijn[2] omgereden | te hebben[1]/zijn[2] omgereden | ||||||
toekomend | omgereden zullen hebben[1]/zijn[2] | omgereden te zullen hebben[1]/zijn[2] | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
omrijdend | omgereden | ev. rij om/ rijd om |
mv. verouderd rijdt om |
rijde om (bijzin) omrijde | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | rij om/ rijd om | rijdt om | rijdt om | rijdt om | rijdt om | rijden om | rijden om | rijden om | |
verleden (o.v.t.) | reed om | reed om | reed om | reedt om | reed om | reden om | reden om | reden om | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal omrijden | zult/zal omrijden | zult/zal omrijden | zult omrijden | zal omrijden | zullen omrijden | zullen omrijden | zullen omrijden | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omrijden | zou omrijden | zou(dt) omrijden | zoudt omrijden | zou omrijden | zouden omrijden | zouden omrijden | zouden omrijden | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | omrij/ omrijd | omrijdt | omrijdt | omrijdt | omrijdt | omrijden | omrijden | omrijden | |
verleden (o.v.t.) | omreed | omreed | omreed | omreedt | omreed | omreden | omreden | omreden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal omrijden om zal rijden |
zult/zal omrijden om zult/zal rijden |
zult/zal omrijden om zult/zal rijden |
zult omrijden om zult rijden |
zal omrijden om zal rijden |
zullen omrijden om zullen rijden |
zullen omrijden om zullen rijden |
zullen omrijden om zullen rijden | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omrijden om zou rijden |
zou omrijden om zou rijden |
zou(dt) omrijden om zou(dt) rijden |
zoudt omrijden om zoudt rijden |
zou omrijden om zou rijden |
zouden omrijden om zouden rijden |
zouden omrijden om zouden rijden |
zouden omrijden om zouden rijden | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
onpersoonlijke lijdende vorm omgereden worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt omgereden | er is omgereden | |||||||
verleden | er werd omgereden | er was omgereden | |||||||
toekomend | er zal omgereden worden | er zal omgereden zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou omgereden worden | er zou omgereden zijn |