de vlakken van de doos zijn omrandt met goudkleurige lijnen
  • om·ran·den

omranden [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
omranden
omrandde
omrand
zwak -d volledig
  1. het duidelijk aftekenen van de grenzen van een vlak
    • ntwerper Richard Sluijs maakte de Wall of Shame. Hij verzamelde in de media ruim driehonderd zelfmoorden die het gevolg zijn van de economische crisis en omschreef ze in zwart omrande bidprentjes. [2] 
  2. deel uitmaken van het randgebeuren van iets anders
    • De twee spraken kort met elkaar tijdens de APEC-top in het Chinese Peking. Daarbij vielen geen 'kwade woorden', aldus het Kremlin. Dat verwees daarmee naar de felle woorden waarmee Abbott zijn reis naar Peking omrandde. Vooraf zei hij namelijk dat hij er bij Poetin 'bovenop zou knallen' wat betreft de dood van 38 Australische burgers en ingezetenen in de boven Oekraïne neergeschoten Boeing 777 van Malaysia Airlines. [3] 


96 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]