randen
- ran·den
- [A]: rand zn met de uitgang -en
- [B]: van Middelnederlands ranten, in het Germaans afgeleid van de stam van rennen met een iteratief achtervoegsel -t/d, [1] [2]
de [A] randen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord rand
[B] randen
- (verouderd) tekeergaan (van honden)
- Het woord randen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "randen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ randen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- ran·den
randen m
- nominatief bepaald enkelvoud van rand (zelfstandig naamwoord, eerste afdeling, betekenissen 1-5)
randen m
- nominatief bepaald enkelvoud van rand (zelfstandig naamwoord, tweede afdeling)
- ran·den
randen m
- nominatief bepaald meervoud van rand (zelfstandig naamwoord, tweede afdeling)
randen m
- nominatief bepaald meervoud van rande