rant
- Uit het (vroeg modern) Nederlands ranten, randen 'tekeergaan (oorspronkelijk van honden)'.
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to rant |
he/she/it | rants |
verleden tijd | ranted |
voltooid deelwoord |
ranted |
onvoltooid deelwoord |
ranting |
gebiedende wijs | rant |
rant
- (spreektaal) verbaal tekeergaan, tieren
- (spreektaal) een tirade afsteken
- (verouderd) theatraal spreken.
- (folklore) dansen met kleine passen (op één en dezelfde plek).