• ite·ra·tief
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘herhalend’ voor het eerst aangetroffen in 1669 [1]
  • afgeleid van iteratie met het achtervoegsel -ief
  • afgeleid van het Franse itératif of daarvoor van het Latijnse 'iterativus'
enkelvoud meervoud
naamwoord iteratief iteratieven
verkleinwoord - -

het iteratiefo

  1. werkwoord dat een herhaalde werking aangeeft
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen iteratief iteratiever iteratiefst
verbogen iteratieve iteratievere iteratiefste
partitief iteratiefs iteratievers -

iteratief

  1. herhalend, herhaald
48 % van de Nederlanders;
51 % van de Vlamingen.[2]