ompakken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van ompakken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ompakken | om te pakken | ||||||||
toekomend | zullen ompakken om zullen pakken |
te zullen ompakken om te zullen pakken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben omgepakt | te hebben omgepakt | ||||||||
toekomend | omgepakt zullen hebben | omgepakt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
ompakkend | omgepakt | ev. pak om |
mv. verouderd pakt om |
pakke om (bijzin) ompakke | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | pak om | pakt om | pakt om | pakt om | pakt om | pakken om | pakken om | pakken om | |||
verleden (o.v.t.) | pakte om | pakte om | pakte om | pakte om | pakte om | pakten om | pakten om | pakten om | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ompakken | zult/zal ompakken | zult/zal ompakken | zult ompakken | zal ompakken | zullen ompakken | zullen ompakken | zullen ompakken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ompakken | zou ompakken | zou(dt) ompakken | zoudt ompakken | zou ompakken | zouden ompakken | zouden ompakken | zouden ompakken | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | ompak | ompakt | ompakt | ompakt | ompakt | ompakken | ompakken | ompakken | |||
verleden (o.v.t.) | ompakte | ompakte | ompakte | ompakte | ompakte | ompakten | ompakten | ompakten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ompakken om zal pakken |
zult/zal ompakken om zult/zal pakken |
zult/zal ompakken om zult/zal pakken |
zult ompakken om zult pakken |
zal ompakken om zal pakken |
zullen ompakken om zullen pakken |
zullen ompakken om zullen pakken |
zullen ompakken om zullen pakken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ompakken om zou pakken |
zou ompakken om zou pakken |
zou(dt) ompakken om zou(dt) pakken |
zoudt ompakken om zoudt pakken |
zou ompakken om zou pakken |
zouden ompakken om zouden pakken |
zouden ompakken om zouden pakken |
zouden ompakken om zouden pakken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb omgepakt | hebt omgepakt | hebt/heeft omgepakt | hebt omgepakt | heeft omgepakt | hebben omgepakt | hebben omgepakt | hebben omgepakt | |||
verleden (v.v.t.) | had omgepakt | had omgepakt | had omgepakt | hadt omgepakt | had omgepakt | hadden omgepakt | hadden omgepakt | hadden omgepakt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal omgepakt hebben | zal/zult omgepakt hebben | zult/zal omgepakt hebben | zult omgepakt hebben | zal omgepakt hebben | zullen omgepakt hebben | zullen omgepakt hebben | zullen omgepakt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omgepakt hebben | zou omgepakt hebben | zou/zoudt omgepakt hebben | zoudt omgepakt hebben | zou omgepakt hebben | zouden omgepakt hebben | zouden omgepakt hebben | zouden omgepakt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm omgepakt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt omgepakt | er is omgepakt | |||||||||
verleden | er werd omgepakt | er was omgepakt | |||||||||
toekomend | er zal omgepakt worden | er zal omgepakt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou omgepakt worden | er zou omgepakt zijn | |||||||||
lijdende vorm omgepakt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omgepakt worden | omgepakt te worden | ||||||||
toekomend | omgepakt zullen worden | omgepakt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | omgepakt zijn | omgepakt te zijn | ||||||||
toekomend | omgepakt zullen zijn | omgepakt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word omgepakt | wordt omgepakt | wordt omgepakt | wordt omgepakt | wordt omgepakt | worden omgepakt | worden omgepakt | worden omgepakt | |||
verleden (o.v.t.) | werd omgepakt | werd omgepakt | werd omgepakt | werdt omgepakt | werd omgepakt | werden omgepakt | werden omgepakt | werden omgepakt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omgepakt worden | zult omgepakt worden | zult omgepakt worden | zult omgepakt worden | zal omgepakt worden | zullen omgepakt worden | zullen omgepakt worden | zullen omgepakt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omgepakt worden | zou omgepakt worden | zou/zoudt omgepakt worden | zoudt omgepakt worden | zou omgepakt worden | zouden omgepakt worden | zouden omgepakt worden | zouden omgepakt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben omgepakt | bent omgepakt | bent/is omgepakt | zijt omgepakt | is omgepakt | zijn omgepakt | zijn omgepakt | zijn omgepakt | |||
verleden (v.v.t.) | was omgepakt | was omgepakt | was omgepakt | waart omgepakt | was omgepakt | waren omgepakt | waren omgepakt | waren omgepakt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal omgepakt zijn | zult omgepakt zijn | zult omgepakt zijn | zult omgepakt zijn | zal omgepakt zijn | zullen omgepakt zijn | zullen omgepakt zijn | zullen omgepakt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omgepakt zijn | zou omgepakt zijn | zou/zoudt omgepakt zijn | zoudt omgepakt zijn | zou omgepakt zijn | zouden omgepakt zijn | zouden omgepakt zijn | zouden omgepakt zijn |