omitteren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van omitteren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omitteren | te omitteren | ||||||||
toekomend | zullen omitteren | te zullen omitteren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geomitteerd | te hebben geomitteerd | ||||||||
toekomend | geomitteerd zullen hebben | geomitteerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
omitterend | geomitteerd | ev. omitteer |
mv. verouderd omitteert |
omittere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | omitteer | omitteert | omitteert | omitteert | omitteert | omitteren | omitteren | omitteren | |||
verleden (o.v.t.) | omitteerde | omitteerde | omitteerde | omitteerde | omitteerde | omitteerden | omitteerden | omitteerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omitteren | zult/zal omitteren | zult/zal omitteren | zult omitteren | zal omitteren | zullen omitteren | zullen omitteren | zullen omitteren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omitteren | zou omitteren | zou(dt) omitteren | zoudt omitteren | zou omitteren | zouden omitteren | zouden omitteren | zouden omitteren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geomitteerd | hebt geomitteerd | hebt/heeft geomitteerd | hebt geomitteerd | heeft geomitteerd | hebben geomitteerd | hebben geomitteerd | hebben geomitteerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geomitteerd | had geomitteerd | had geomitteerd | hadt geomitteerd | had geomitteerd | hadden geomitteerd | hadden geomitteerd | hadden geomitteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geomitteerd hebben | zal/zult geomitteerd hebben | zult/zal geomitteerd hebben | zult geomitteerd hebben | zal geomitteerd hebben | zullen geomitteerd hebben | zullen geomitteerd hebben | zullen geomitteerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geomitteerd hebben | zou geomitteerd hebben | zou/zoudt geomitteerd hebben | zoudt geomitteerd hebben | zou geomitteerd hebben | zouden geomitteerd hebben | zouden geomitteerd hebben | zouden geomitteerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geomitteerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geomitteerd | er is geomitteerd | |||||||||
verleden | er werd geomitteerd | er was geomitteerd | |||||||||
toekomend | er zal geomitteerd worden | er zal geomitteerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geomitteerd worden | er zou geomitteerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geomitteerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geomitteerd worden | geomitteerd te worden | ||||||||
toekomend | geomitteerd zullen worden | geomitteerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geomitteerd zijn | geomitteerd te zijn | ||||||||
toekomend | geomitteerd zullen zijn | geomitteerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geomitteerd | wordt geomitteerd | wordt geomitteerd | wordt geomitteerd | wordt geomitteerd | worden geomitteerd | worden geomitteerd | worden geomitteerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geomitteerd | werd geomitteerd | werd geomitteerd | werdt geomitteerd | werd geomitteerd | werden geomitteerd | werden geomitteerd | werden geomitteerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geomitteerd worden | zult geomitteerd worden | zult geomitteerd worden | zult geomitteerd worden | zal geomitteerd worden | zullen geomitteerd worden | zullen geomitteerd worden | zullen geomitteerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geomitteerd worden | zou geomitteerd worden | zou/zoudt geomitteerd worden | zoudt geomitteerd worden | zou geomitteerd worden | zouden geomitteerd worden | zouden geomitteerd worden | zouden geomitteerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geomitteerd | bent geomitteerd | bent/is geomitteerd | zijt geomitteerd | is geomitteerd | zijn geomitteerd | zijn geomitteerd | zijn geomitteerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geomitteerd | was geomitteerd | was geomitteerd | waart geomitteerd | was geomitteerd | waren geomitteerd | waren geomitteerd | waren geomitteerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geomitteerd zijn | zult geomitteerd zijn | zult geomitteerd zijn | zult geomitteerd zijn | zal geomitteerd zijn | zullen geomitteerd zijn | zullen geomitteerd zijn | zullen geomitteerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geomitteerd zijn | zou geomitteerd zijn | zou/zoudt geomitteerd zijn | zoudt geomitteerd zijn | zou geomitteerd zijn | zouden geomitteerd zijn | zouden geomitteerd zijn | zouden geomitteerd zijn |