omitteren
- omit·te·ren
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘weglaten’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1637 [1] [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
omitteren |
omitteerde |
geomitteerd |
zwak -d | volledig |
omitteren [3]
- Het woord omitteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ "omitteren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ omitteren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).