omhullen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van omhullen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omhullen | te omhullen | ||||||||
toekomend | zullen omhullen | te zullen omhullen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben omhuld | te hebben omhuld | ||||||||
toekomend | omhuld zullen hebben | omhuld te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
omhullend | omhuld | ev. omhul |
mv. verouderd omhult |
omhulle | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | omhul | omhult | omhult | omhult | omhult | omhullen | omhullen | omhullen | |||
verleden (o.v.t.) | omhulde | omhulde | omhulde | omhulde | omhulde | omhulden | omhulden | omhulden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omhullen | zult/zal omhullen | zult/zal omhullen | zult omhullen | zal omhullen | zullen omhullen | zullen omhullen | zullen omhullen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omhullen | zou omhullen | zou(dt) omhullen | zoudt omhullen | zou omhullen | zouden omhullen | zouden omhullen | zouden omhullen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb omhuld | hebt omhuld | hebt/heeft omhuld | hebt omhuld | heeft omhuld | hebben omhuld | hebben omhuld | hebben omhuld | |||
verleden (v.v.t.) | had omhuld | had omhuld | had omhuld | hadt omhuld | had omhuld | hadden omhuld | hadden omhuld | hadden omhuld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal omhuld hebben | zal/zult omhuld hebben | zult/zal omhuld hebben | zult omhuld hebben | zal omhuld hebben | zullen omhuld hebben | zullen omhuld hebben | zullen omhuld hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omhuld hebben | zou omhuld hebben | zou/zoudt omhuld hebben | zoudt omhuld hebben | zou omhuld hebben | zouden omhuld hebben | zouden omhuld hebben | zouden omhuld hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm omhuld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt omhuld | er is omhuld | |||||||||
verleden | er werd omhuld | er was omhuld | |||||||||
toekomend | er zal omhuld worden | er zal omhuld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou omhuld worden | er zou omhuld zijn | |||||||||
lijdende vorm omhuld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omhuld worden | omhuld te worden | ||||||||
toekomend | omhuld zullen worden | omhuld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | omhuld zijn | omhuld te zijn | ||||||||
toekomend | omhuld zullen zijn | omhuld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word omhuld | wordt omhuld | wordt omhuld | wordt omhuld | wordt omhuld | worden omhuld | worden omhuld | worden omhuld | |||
verleden (o.v.t.) | werd omhuld | werd omhuld | werd omhuld | werdt omhuld | werd omhuld | werden omhuld | werden omhuld | werden omhuld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omhuld worden | zult omhuld worden | zult omhuld worden | zult omhuld worden | zal omhuld worden | zullen omhuld worden | zullen omhuld worden | zullen omhuld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omhuld worden | zou omhuld worden | zou/zoudt omhuld worden | zoudt omhuld worden | zou omhuld worden | zouden omhuld worden | zouden omhuld worden | zouden omhuld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben omhuld | bent omhuld | bent/is omhuld | zijt omhuld | is omhuld | zijn omhuld | zijn omhuld | zijn omhuld | |||
verleden (v.v.t.) | was omhuld | was omhuld | was omhuld | waart omhuld | was omhuld | waren omhuld | waren omhuld | waren omhuld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal omhuld zijn | zult omhuld zijn | zult omhuld zijn | zult omhuld zijn | zal omhuld zijn | zullen omhuld zijn | zullen omhuld zijn | zullen omhuld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omhuld zijn | zou omhuld zijn | zou/zoudt omhuld zijn | zoudt omhuld zijn | zou omhuld zijn | zouden omhuld zijn | zouden omhuld zijn | zouden omhuld zijn |
vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich omhullen | ||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
tegenwoordige tijd | verleden tijd | toekomende tijd | ||||||||||
enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | |||||||
1 | ik | omhul me | wij, we | omhullen ons | ik | omhulde me | wij, we | omhulden ons | ik | zal me omhullen | wij, we | zullen ons omhullen |
2 | jij, je | omhult je | jullie | omhullen je | jij, je | omhulde je | jullie | omhulden je | jij, je | zal, zult je omhullen | jullie | zullen je omhullen |
u | omhult zich/u | u | omhult zich/u | u | omhulde zich/u | u | omhulde zich/u | u | zult zich/u omhullen | u | zult zich/u omhullen | |
gij, ge | omhult u | gij, ge, gijlieden |
omhult u | gij, ge | omhulde u | gij, ge, gijlieden |
omhulde u | gij, ge | zult u omhullen | gij, ge gijlieden |
zult u omhullen | |
3 | hij, zij, het | omhult zich | zij, ze | omhullen zich | hij, zij, het | omhulde zich | zij, ze | omhulden zich | hij, zij, het | zal zich omhullen | zij, ze | zullen zich omhullen |
onvoltooid deelwoord | voltooide tijd | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | |||||||||
zich omhullend | zich omhuld hebben | omhul u/je , omhult je | omhulle zich |